Professor Fernando Enns schreef een essay in vier delen over vrede. Vrede in plaats van oorlog welteverstaan. Hij stelt: de notie ‘hoe kan de vijand verslagen worden?’ bevat twee problematische begrippen, want wie is de vijand en wat is verslaan? Vandaag deel 2.
De terugkeer van de politiek naar het leger – in Duitsland, en in Nederland?
Een maand geleden (25.04.2024) heeft ‘de Bondsdag [besloten] om 15 juni uit te roepen tot de jaarlijkse nationale Veteranendag om de inzet en dienst van actieve en voormalige soldaten van de Bundeswehr te eren.’1
Het parlement stemde met grote meerderheid voor de motie ‘Voor uitgebreide waardering – invoering van een nationale Veteranendag en verbetering van de zorg voor veteranen en hun families’.2 De wens om te zorgen voor voormalige soldaten, mannen en vrouwen, en hun families, om hun verwondingen aan lichaam en ziel eindelijk serieus te nemen en al het mogelijke te doen voor heling hiervan, moet worden toegejuicht. Echter, ervaringen uit andere landen leren ons dat veteranendagen meestal dienen om een heroïsch verhaal te ontwikkelen in termen van bewapening, in plaats van het blijvende lijden van de soldaten, mannen en vrouwen, daadwerkelijk centraal te stellen.3 Wanneer men dit namelijk zou doen, zou dit niet bijdragen aan een grotere bereidheid om ‘klaar voor oorlog’ te zijn. Daarom is de grootste scepsis geboden over de werkelijke motieven.
En waarom zou het eigenlijk een ‘nationale’ herdenkingsdag moeten zijn? Zou een Europese dag niet bevorderlijker zijn voor de vrede? Of zelfs een internationale dag, zodat deze dag nooit misbruikt zou kunnen worden voor nationalistische heldenverering? De generatie van de Tweede Wereldoorlog is nauwelijks nog onder ons. Tachtig jaar – zo lang duurt een collectief geheugen, volgens Jan Assmann. Als hij gelijk heeft, zou dit een van de redenen kunnen zijn waarom het militairisme in Duitsland zo snel weer een meerderheid vindt. Vijfendertig jaar na de geweldloze revolutie in de DDR – één generatie – en de poging tot verzoening in Europa, zijn we verrast door de kracht en de omvang van de terugkeer van een vermeende (Oost-West)blokconfrontatie, die – volgens sommige deskundigen – al gevaarlijker is dan aan het einde van de zogenaamde Koude Oorlog.4
Er is een herboren angst voor de ‘agressor’ die politici en grote delen van de bevolking aanzet tot militarisering
Is het de herboren angst voor ‘de agressor’ die politici en grote delen van de bevolking weer tot militarisering aanzet, schijnbaar zonder alternatief? Dit zou een tweede oorzaak kunnen zijn. Want als we angst toelaten om ons handelen te sturen, leidt dat – zoals de psychologie ons leert – tot instinctief gedrag: vluchten of vechten (of bevriezen, verlammen). Omdat noch vluchten noch verlammen een alternatief kan zijn voor een ‘machtsbewust’ beleid, is de enige optie vechten.
De vraag is natuurlijk of we ons moeten beperken tot instinctieve gedragspatronen, of dat we niet veeleer moeten nadenken over wat we hebben geleerd, vooral in situaties van bedreiging – en dat wil ik op geen enkele manier ontkennen. Of dat nu uit ervaring of kennis is, of uit grondhouding of overtuiging, zodat er alternatieve handelingsopties ontstaan?
In plaats daarvan zien we escalatie en een elkaar overbieden van oproepen voor wapens en hun reikwijdte, voor Oekraïne. Hoeveel vertrouwen moeten we hebben in politici die ons maanden geleden vertelden dat, als we alleen onze Duitse tanks zouden leveren, het moorden snel voorbij zou zijn omdat Rusland dan verslagen zou kunnen worden?
In een openbare dialoog aan de Universiteit van Halle met Michael Roth, voorzitter van de Commissie Buitenlandse Zaken van de Duitse Bondsdag, zei hij in feite: Mensen beweren dat de situatie complex is. Maar dat is niet zo. De politiek moet ‘vereenvoudigen’ om handelingsbekwaam te blijven… Serieus? Ik noem dat niet zomaar simplificeren, ik noem het het construeren van realiteiten.
Prantl beweert: ‘Het enige keerpunt dat die naam waardig is, zou het moment zijn waarop de vloed van geweld ten einde komt, de droom van de mensheid in vervulling gaat en de eeuwige vrede terugkeert.’ En stelt vervolgens de vraag: ‘Hoe kunnen we dichter bij dit keerpunt komen?’5
Wie is nou toch ‘de vijand’?
De enige belangrijke vraag: hoe worden we klaar voor de vrede?
Vanuit het perspectief van vredesethiek kan de leidende vraag hier niet zijn: Hoe kan ‘de vijand’ verslagen worden? Dat komt omdat deze vraag twee premissen oproept die onder de loep moeten worden genomen:
Vandaar de dringende – en cruciale – vraag: hoe worden we fit voor vrede? Op andere plaatsen heb ik theologische en ethische argumenten voor vrede gepresenteerd.6 Ook hebben wij in de oecumenische beweging het verband tussen vrede en gerechtigheid erkend en steeds weer opnieuw bevestigd. In de afgelopen jaren (tijdens de Pelgrimage van gerechtigheid en vrede van de Wereldraad van Kerken) hebben we ons gericht op hoe een houding van geweldloosheid kan worden geleefd – vooral in tijden van dreiging – en die door velen ook daadwerkelijk wordt geleefd.7 We hebben de spiritualiteit erkend die hiervoor nodig is en die kan voortkomen uit het geloof, niet alleen in zijn christelijke vorm, maar ook in andere religies.8 Natuurlijk vereist dit een zelfkritisch onderzoek naar de eigen geloofstraditie, waarin – en dit geldt voor alle religies – geweld gelegitimeerd werd en nog steeds wordt door vermeende goddelijke autorisaties. Vooral wanneer de religieuze volgelingen in kwestie aan de macht zijn of nauwe politieke banden aangaan met de politieke machthebbers, of gewoon onverschillig blijven volgens het motto: ‘Eigenlijk zou er volgens Gods wil geen oorlog moeten zijn, maar in dit geval…’ waarna alle ‘geleerde’, welbekende argumenten volgen waarom God/Jezus/de bijbel misschien toch niet dit of dat bedoelde… (vgl. wederom Bonhoeffer, 1934).
Tekst: Fernando Enns
Vertaling: Margarithe Veen
Beeld: Rostislav Artov
Volgende week deel 3