In deze tijd van oorlogen, verdreven worden van huis en haard, vluchten en daarbij aangewezen zijn op de goedheid van anderen, krijgt bovenstaande beginregel van een lied van Huub Oosterhuis1 een bijzonder actuele lading.
Hoe kun je veilig wonen in een brandende wereld, waar voor jou geen plaats lijkt te zijn? Hoe kun je je geborgen weten als anderen je intussen in woord en daad naar het leven staan? En hoe vinden wij, in een wereld die vergiftigd lijkt door haat- en wraakgevoelens, de weg terug naar menselijkheid, naar compassie en wederzijds begrip?
Deze vragen waren, pijnlijk genoeg, zo’n tweeduizend jaar geleden ook al aan de orde, toen de evangelisten Lucas en Mattheus hun versie schreven over de geboorte van Jezus, in wiens naam het woord ’bevrijden’ meeklinkt2. Er was immers vanaf het allereerste begin geen veilig thuis voor dit kleine vredeskind, bij zijn geboorte niet en ook later niet. Zo vertelt Mattheus: ‘De vossen hebben holen en de vogels van de hemel woningen hier beneden, maar de mensenzoon heeft niets waarop hij zijn hoofd kan neerleggen’.3
Geen veilig thuis voor dit vredeskind
Er was geen plek voor het kwetsbare kind, en misschien zou je moeten zeggen dat er ook geen plek was voor God in die godvergeten omstandigheden. Wij zijn vertrouwd met het mooie plaatje van de stal, met daarin de kribbe met het kindje gewikkeld in doeken en de ouders Maria en Jozef zorgzaam dichtbij. Maar er klinkt ook een bittere en waarschuwende ondertoon in mee: er was geen plaats voor hen…
En toch is juist dit beeld voor veel mensen een hoopvol teken geworden. Het heeft vanaf de eerste eeuwen van onze jaartelling de oude meesters in de scheppende kunsten, zoals dichtkunst, schilderkunst en muziek, geïnspireerd tot het maken van de mooiste kunstuitingen. In een tijd van onvrijheid en onderdrukking wordt het kerstkind geboren, als kwetsbaar teken van hoop op verandering, bevrijding en vrede, en tegelijkertijd als teken van geborgenheid – juist daar waar van geborgen zijn eigenlijk geen sprake kan zijn.
Als kwetsbaar teken van hoop op verandering
De komende kerstperiode wordt een zoektocht en een uitdaging om houvast te vinden in de grote verwarring van gruwelijke oorlogen, van mensen die elkaar geen plek op deze aarde gunnen om veilig te wonen. Mensen zullen altijd ergens wonen, in wat voor erbarmelijke omstandigheden dan ook, maar nergens zijn ze meer thuis. Geborgen? Vergeet het maar. Het is daarbij al te gemakkelijk om een oordeel klaar te hebben vanuit de eigen veilige situatie. We zouden zo graag willen dat elk mens een veilige plek heeft om te wonen, maar de werkelijkheid zadelt ons op met gevoelens van machteloosheid en soms ook van wanhoop.
Kunnen we dan helemaal niets doen? Misschien toch: we zouden ter voorkoming van eigen onmacht actief op zoek kunnen gaan naar tekens van hoop, naar mensen die weigeren elkaars vijand te zijn, naar verhalen van groepen die, ondanks alle verschillen, samen in vrede optrekken en elkaar behulpzaam zijn waar het nodig is. Die verhalen zijn er, al moet je er wel naar zoeken. We kunnen elkaars hand vasthouden, we kunnen begrip tonen, we kunnen het haat zaaien een halt toeroepen. En het kost niets! Behalve dan veel mentale kracht.
We kunnen elkaars hand vasthouden
We kunnen ook wonen in goede gedachten en wat niet afhankelijk is van de maatschappelijke ellende en nood om ons heen, en daarin geborgenheid vinden. Het vergt mentale kracht, maar is dat niet precies waar het kerstfeest ons zo indringend toe kan oproepen? Gebruik die geestkracht om het goede in anderen te ontdekken, en om ook jezelf aan te sporen om niet op te geven en op je eigen manier te blijven geloven in – en je bijdrage te leveren aan – een wereld waarin mensen in vrede kunnen samenleven. Het volgende is daarvan een lichtend voorbeeld.
Dietrich Bonhoeffer (1906–1945) was een theoloog die, vanwege zijn activiteiten in het Duitse verzet tegen het naziregime, in 1943 werd gevangengenomen en in april 1945 werd geëxecuteerd. Hij heeft in de jaren in gevangenschap aan den lijve ondervonden wat het wil zeggen om geen plek meer te hebben om veilig het hoofd te kunnen neerleggen. Hij zocht zijn houvast in het lezen van de bijbel (die had hij nog!) en het doordenken van de betekenis van de oude woorden voor de situatie van die dagen.
Hij schreef vanuit de gevangenis veel brieven en artikelen, waarvan een groot deel naar buiten werd gesmokkeld en op geheime plekken bewaard. In de wereld van zijn gedachten, in de wereld ook van zijn uiteindelijk niet wankelende geloof, vond hij de geborgenheid die hem in het dagelijks leven voorgoed was ontzegd. Daarbij vond hij ook nog manieren om voor anderen van betekenis te zijn. Met name voor zijn medegevangenen, voor wie hij een baken van licht en rust was en tot op het laatst bleef.
Toen het hem duidelijk werd dat hij de gevangenis niet meer levend zou verlaten, schreef hij in de periode tussen kerst en nieuwjaar van het jaar 1944 een aangrijpend gedicht. Dat gaf iets weer van zijn gemoedstoestand en hield tegelijkertijd ook een bemoediging in voor zijn familie, verloofde en vele vrienden. En voor ons. Het gedicht is prachtig vertaald door Jan Willem Schulte Nordholt en werd op muziek gezet door Adriaan Schuurman. Zo vond het zijn weg in de opeenvolgende liedbundels van de protestantse kerken.
Baken van licht
In het Nieuwe Liedboek uit 2013 heeft het een plaats gekregen als Lied 511: ‘Door goede machten trouw en stil omgeven’. Hoe Bonhoeffer zich geborgen heeft geweten komt als bemoedigende boodschap in helse tijden extra krachtig naar voren. Alleen al vanwege het zevende en laatste vers:
In goede machten liefderijk geborgen
verwachten wij getroost wat komen mag.
God is met ons des avonds en des morgens,
is zeker met ons elke nieuwe dag.
Deze overdenking verscheen eerder in Mondig+
Tekst: Machteld van Woerden
Beeld: Jordy Meow